ARTIKELEN
De ziekte van Meniere
Willy Kortschot
Abstract Op 17 juni 1999 is het 200 jaar geleden dat
Prosper Meniere in Angers werd geboren. Hij overleed
in 1862 aan een pneumonie. Een jaar voor zijn dood zijn
in de Gazette Medicale de artikelen gepubliceerd die de
symptomen beschreven van het ziekte beeld dat naar hem
is vernoemd. Zowel het ziektebeeld als de schrijfwijze van
de naam Meniere hebben vaak aanleiding tot discussie
gegeven. In de artikelen, die door Prosper Meniere zijn
geschreven, werd zijn naam veelal als Meniere gespeld.
Op zijn grafsteen en in Lejournal du Dr. Prosper
Meniere, dat in 1903 door zijn zoon is gepubliceerd,
wordt echter de naam als Meniere gespeld. Een schrijf-
wijze die volgens Jongkees (1961) door Prosper Meniere
nimmer verworpen zou zijn.
In de tijd waarin Meniere leefde, werden de sympto-
men van het ziektebeeld dat zijn naam draagt, toege-
schreven aan epilepsie of aan een hersenbloeding. Het is
de verdienste van ProsperMeniere dat hij in januari 1861
tijdens een voordracht voor de Academie Imperial de
Medecine de aandacht vestigde op het feit dat het binnen-
oor een rol speelde in de pathogenese van het ziektebeeld.
De voordracht is later gepubliceerd in de Gazette Medi-
cale (Meniere 1861).
Voorkomen
De ziekte komt zowel voor bij mannen als bij vrouwen.
De eerste symptomen kunnen op de kinderleeftijd, maar
ook pas op hoge leeftijd ontstaan. Opmerkelijk is dat
Meniere in zijn voordracht al meldde dat hij de sympto-
men ook bij kinderen had waargenomen. De incidentie
van het ziektebeeld varieert per land. Dit wordt onder
meer veroorzaakt door het feit dat pas in 1972
internationale richtlijnen zijn opgesteld aan welke crite-
ria een patient moet voldoen om de diagnose daadwerke-
lijk te stellen (Alford 1972). Deze richtlijnen zijn later
bijgesteld. In de wijziging van 1995 wordt voor het eerst
aandacht besteed aan de mate waarin de ziekte de patient
in zijn functioneren tijdens het dagelijks leven beınvloedt
(Kortschot 1996). Naar schatting telt Nederland ca.
10.000 patienten.
Verschijnselen
De ziekte manifesteert zich door oorsuizen, een druk-
gevoel in het oor, overgevoeligheid voor en vervorming
van geluid in dat oor, alsmede een (aanvankelijk eenzij-
dige) vermindering van de gehoorscherpte, aanvallen van
draaiduizeligheid met vegetatieve verschijnselen (zoals
misselijkheid, braken, transpireren en soms diarree) en
een nystagmus. Een nystagmus is een specifieke, onwille-
keurige, langzame oogbeweging in een richting, gevolgd
door een snelle corrigerende oogbeweging in de tegen-
overgestelde richting. De patient blijft tijdens een aanval
het liefst zo stil mogelijk zitten of liggen, aangezien de
misselijkheid en de duizeligheid bij elke beweging toene-
men. De duur van de aanvallen kan varieren van enkele
minuten tot een paar dagen.
Veel patienten voelen een aanval aankomen, omdat zij
juist dan een drukgevoel in het oor krijgen en het oor-
suizen begint, of toeneemt als het ook tussen de aanvallen
aanwezig is. Dit noemt men prodromen. Het beloop van
de ziekte verschilt per patient. Aanvankelijk kan de
gehoorscherptevermindering na de aanval verdwijnen,
maar op den duur is het gehoorverlies veelal blijvend.
Ook het andere oor kan worden aangetast.
Neuropraxis (maart 1999) 3:75–79
DOI 10.1007/BF03070956
13
De aard en de frequentie van de aanvallen van duize-
ligheid verschillen per patient. De een voelt zich na een
aanval nog dagen lang onzeker en onstabiel, terwijl de
ander tussen de aanvallen geen klachten heeft. Op den
duur kan de duizeligheid van karakter veranderen. Er
kunnen valneigingen (drop attacks) ontstaan. Hierbij
valt de patient plotseling neer zonder dat hij dit kan
voorkomen en zonder het bewustzijn te verliezen
(bdkvist 1988 en Baloh et al. 199˚). Ook de valneiging
vermeldde Meniere al in zijn voordracht in 1861. Stress
heeft veelal een negatieve invloed op de klachten.
Er wordt gezegd dat de ziekte (met uitzondering van
het gehoorverlies) na vijf jaar uitblust, maar ook hierbij
zijn er weer vele uitzonderingen op de regel.
Alvorens de pathogenese te bespreken, zal eerst dat
deel van de anatomie van het oor worden besproken dat
noodzakelijk is om de pathogenese te begrijpen.
Anatomie gehoor- en evenwichtsorgaan
Het oor bestaat uit het uitwendige, het midden- en het
binnenoor (zie figuur 2). Het uitwendige oor vangt geluid
op. Het middenoor zet luchttrillingen om in vloeistof-
trillingen, terwijl in het binnenoor de vloeistoftrillingen
worden omgezet in zenuwprikkels. Het uitwendige oor
omvat de oorschelp, de uitwendige gehoorgang en het
trommelvlies. Het trommelvlies is de scheiding tussen het
uitwendige oor en het middenoor met de koepelholte en
de gehoorbeentjesketen. Deze keten, bestaande uit
hamer, aambeeld en stijgbeugel, is vrij beweeglijk. De
keten hangt aan ligamenten in de koepelholte. De steel
van de hamer is bevestigd aan het trommelvlies terwijl de
stijgbeugel via het ovale venster is verbonden met het
binnenoor. Het middenoor staat verder via de buis van
Eustachius in verbinding met de neus/keelholte.
Het binnenoor bevat het evenwichtsorgaan (labyrint)
en het gehoororgaan (cochlea of slakkenhuis). Het bin-
nenoor bestaat uit een benig deel dat gevuld is met peri-
lymfe. In deze perilymfatische ruimte bevindt zich het
vliezige labyrint gevuld met endolymfe. De endolymfe
bevat veel kaliumionen, terwijl de perilymfe juist veel
natriumionen bevat. Het vliezige labyrint is een gesloten
ruimte, zodat perilymfe en endolymfe van elkaar geschei-
den zijn.
De cochlea bestaat uit een buis die als een spiraal, 2,5
windingen heeft. In de as lopen zenuwvezels en bloed-
vaatjes (zie figuur 3). Deze opgerolde buis wordt door
twee membranen, de membraan van Reissner en de basi-
laire membraan, in drie gedeelten verdeeld: de scala vesti-
buli, de scala tympani, beide gevuld met perilymfe, en de
scala media, die ook wel ductus cochlearis wordt
genoemd. In de ductus cochlearis bevindt zich endolymfe.
De endolymfe wordt gevormd in de stria vascularis, die
aan de laterale zijde van de ductus cochlearis ligt. De
ductus cochlearis is over de gehele lengte aan een zijde
bekleed met zintuigepitheel en steuncellen, het orgaan van
Corti (zie figuur 4). De endolymfe wordt geresorbeerd in
de saccus endolymfaticus, een blinde uitstulping van het
vliezige labyrint, die ligt ingebed in de dura mater (zie
figuur 1). De scala vestibuli en de scala tympani staan in
de top van de cochlea met elkaar in verbinding. De ductus
cochlearis staat via de ductus reuniens in verbinding met
de sacculus, een onderdeel van het evenwichtsorgaan. De
sacculus is op zijn beurt verbonden met de utriculus via de
ductus saccularis en de ductus utricularis. Deze laatste
twee monden uit in de ductus endolymfaticus. De utricu-
lus staat verder in verbinding met de drie halfcirkelvor-
mige ducti. De zintuigcellen in utriculus en sacculus zijn
gevoelig voor rechtlijnige versnellingen’ inclusief de
zwaartekracht en die in de ducti voor draaiversnellingen.
Pathogenese
De oorzaak van de ziekte van Meniere is onbekend.
Mogelijk spelen erfelijke factoren een rol. Opmerkelijk
is dat veel patienten die lijden aan de ziekte in het ver-
leden migraine hebben gehad. Als er een oorzaak voor de
klachten wordt gevonden, mag de diagnose ziekte van
Meniere niet worden gesteld. Men gaat er nog steeds van
Figuur 1 De grafsteen van Prosper Meniere
Figuur 2 Anatomie van het oor Overgenomen uit: Alan Stevens,James Lowe: Histologie van de mens. Bohn StafJeu Van LoghumHouten/Diegen 1997.
76 Neuropraxis (maart 1999) 3:75–79
13
uit dat er sprake is van een idiopatische endolymfatische
hydrops. Door de hydrops rekken de membraan van
Reissner en de basilaire membraan uit met als gevolg
ruptuur. Daardoor kunnen endolymfe en perilymfe zich
vermengen met als gevolg een verandering van de ionen-
concentratie. Dit zou aanvankelijk een intoxicatie en
later een blijvende beschadiging van de zintuigcellen ver-
oorzaken met als klinisch gevolg (aanvankelijk fluctue-
rende) gehoorstoornissen en duizeligheidsklachten. Er
wordt verondersteld dat op den duur de zintuigcellen
definitief beschadigd worden.
Hoe de hydrops ontstaat is nog niet opgehelderd. Het
zou het gevolg kunnen zijn van een te hoge productie van
endolymfe, van een te geringe afvoer, of van beide
mechanismen. In 1998 is een proefschrift verschenen
waarin experimenten bij cavia’s staan beschreven. Bij
deze proefdieren is zowel de afvoer van endolymfe belem-
merd als de productie ervan verhoogd door het toedienen
van aldosteron (een hormoon van de bijnierschors dat
bijdraagt aan de regulering van het lichaamsvochtvo-
lume door de nier aan te zetten meer kalium uit te schei-
den en natrium te reabsorberen; dit gaat onder andere
gepaard met reabsorptie van water, waardoor het intra-
vasculaire volume toeneemt en in de bloedvaatjes van de
stria vascularis meer endolymfe gevormd wordt) (Dun-
nebier 1998). Uit de experimenten bleek ondermeer dat
een geringe beschadiging van de afvoer reeds hydrops
veroorzaakte en tevens dat de hydrops toenam, als de
belemmering van de afvoer werd gecombineerd met een
toename van de productie.
Diagnostiek
De diagnose wordt gesteld op grond van de anamnese en
uitsluiting van andere oorzaken voor de klachten, zoals
bijvoorbeeld een infectie. Hiervoor is in elk geval gehoor-
onderzoek noodzakelijk, aangevuldmet evenwichtsonder-
zoek en zonodig laboratorium- en rontgenonderzoek. Bij
gehooronderzoek is er een cochleair perceptieverlies. In
het begin van de ziekte wordt vaak een lage-tonenverlies
gevonden, terwijl later veelal een vlak verlies wordt gezien.
Verder moet worden aangetoond dat het gehoorverlies
niet wordt veroorzaakt door een aandoening van de
gehoor- en evenwichtszenuw, zoals een tumor. Dit kan
worden uitgesloten met behulp van hersenstamaudiome-
trie, de Brainstem Evoked Response (bera) (zie ook:
Yvonne Donselaar, Gehoorscreening in Nederland, Neu-
roPraxis 3, 2, 1999). Indien de uitkomst van dit onderzoek
niet duidelijk is, dient een MRI-scan te worden gemaakt.
Verder moet recruitment worden aangetoond.
Recruitment houdt in dat in het aangedane oor geluiden
als harder worden ervaren dan in het gezonde oor. De
pijndrempel wordt in het zieke oor sneller bereikt dan in
het gezonde oor. Dit fenomeen verklaart ook waarom
het aanmeten van een hoorapparaat problematisch kan
zijn. De gehoorscherpte is afgenomen, terwijl de pijn-
drempel al snel wordt bereikt. Bij versterking van het
geluid wordt de pijndrempel dan overschreden.
Bij evenwichtsonderzoek kan het aangedane labyrint
verminderd prikkelbaar zijn, maar dit varieert per pati-
ent. De verwerking van de informatie vanuit de even-
wichtsorganen in de hersenen is bij patienten met de
ziekte van Meniere doorgaans zonder afwijkingen.
Therapie
Helaas is er geen causale therapie. De behandeling is
symptomatisch.
Voor welke behandeling men ook kiest, begeleiding
van de patient is van groot belang. De patient moet leren
omgaan met het feit dat de aanvallen van duizeligheid op
de meest onverwachte en uiteraard ongewenste momen-
ten ontstaan. Indien stress steeds weer een uitlokkende
factor is, moet de patient leren er op een andere wijze mee
om te gaan. Het advies om stress te vermijden is in onze
huidige, hectische maatschappij een onmogelijk advies.
Daarbij leert de ervaring dat ook positieve emoties een
Figuur 4 Histologische coupe van het orgaan van Corti S = striavascularis (productie endolymfe), T = tectoriale membraan, C =ductus cochlearis, B = basilair membraan, p = haarcellen, SL =ligamentum spirale Overgenomen uit: Alan Stevens, James Lowe:Histologie van de mens. Bohn StafJeu Van Loghum Houten/Diegen, 1997.
Figuur 3 Doorsnede door de cochlea Overgenomen uit: E.H.Huizing, G.B.Snow: Leerboek keel-. neus- en oorheelkunde. BohnStatleu Van Loghum Houten/Zaventem, 1994.
Neuropraxis (maart 1999) 3:75–79 77
13
negatief effect op de klachten kunnen hebben. De aanpak
verschilt per patient. De een moet geactiveerd worden,
terwijl de ander juist zijn activiteiten zal moeten beper-
ken. De behandeling is veelal medicamenteus. Chirurgi-
sche therapie is zelden aangewezen.
Bij demedicamenteuze therapie gebruikt menmiddelen
die de vestibulaire functie onderdrukken (Cinnarizine),
vasodilatoren (Betahistinedihydrochloride) en psychofar-
maca (Sulpiride) (Oosterveld 1990). Van Betahistine is
aangetoond dat het effect heeft op duizeligheidsklachten
bij patienten met een fluctuerend gehoorverlies (Broo-
kes,1996). Daarnaast krijgt de patient middelen om het
braken tegen te gaan, zoals Domperidon of Metoclopra-
mide, voorgeschreven in de vorm van een zetpil, zodat
zonodig de vegetatieve verschijnselen tijdens een aanval
onderdrukt kunnen worden.
In zeer ernstige gevallen kan een chemische labyrint-
destructie worden verricht door Gentamycine-injecties
toe te dienen via het trommelvlies in het middenoor.
Aangezien Gentamycine een ototoxisch middel is,
wordt ook nogal eens een toename van het gehoorver-
lies gezien (Odkvist 1988). Er zijn diverse chirurgische
ingrepen (saccus endolymfaticus-drainage, neurecto-
mie, labyrintectomie) gedaan bij patienten met de ziekte
vanMeniere. In Nederland is men hiermee uiterst terug-
houdend. Het enige effect dat van saccus endolymfati-
cus-drainage is aangetoond is een placebo effect
(Thomsen et al. 1996). Daarbij heeft Dunnebier (1998)
tijdens zijn experimenten met cavia’s gezien dat reeds
een lichte beschadiging van de saccus een hydrops kan
veroorzaken. Hij stelt dan ook dat ‘dit zou kunnen
betekenen dat operaties, die bij Meniere-patienten wer-
den en worden uitgevoerd aan de saccus endolymfaticus
ter verbetering van de afvoer van de endolymfe, beter
niet uitgevoerd hadden ofkunnen worden. In plaats van
het beoogde doel wordt zeer waarschijnlijk het tegen-
gestelde effect bereikt: een verdere verstoring van de
afvoer.’
In Nederland wordt de prismabril volgens Utermoh-
len soms voorgeschreven. Deze verschilt van de prisma-
bril die door oogartsen gewoonlijk wordt
voorgeschreven. In de bril van Utermohlen zijn de pris-
ma’s rechts en links ongelijk van sterkte en hebben ze de
bases nasaal. De werking zou berusten op correctie van
een asymmetrische oogasdivergentie. Zonder bril met
fixatie zou rechtuit kijken een ander positie zijn (die van
het visuele systeem) dan na sluiten van de ogen (die van
het ’aangedane’ labyrint). Dit zou een stoornis in de
centrale verwerking van deze gegevens veroorzaken met
als gevolg klachten. Door correctie volgens de bril van
Utermohlen zou de as van het visuele systeem weer gelijk
zijn aan die van het ’aangedane labyrint’. Daardoor zijn
er minder problemen met de centrale verwerking van de
visuele en vestibulaire stimuli. Dit houdt niet in dat het
eigenlijke ziekteproces wordt beınvloed, maar dat de
drempel voordat de klachten manifest worden, wordt
verlegd (De Wit et al. 1999).
Functioneren met de ziekte van Meniere
De ziekte van Meniere is niet levensbedreigend, maar de
klachten kunnen het leven van de patient sterk beınvloe-
den. Een ernstig gehoorverlies veroorzaakt nogal eens
een isolement. Voor sommige patienten kan een gering
gehoorverlies reeds grote gevolgen hebben. Het gehoor-
verlies begint vaak in de lage tonen. Hierdoor en door de
vervorming van geluid gaat muziek anders klinken. Voor
een violist die zijn eigen toonzetting moet bepalen, heeft
dit desastreuze gevolgen. Spelen in een orkest is niet meer
mogelijk. Ook de duizeligheid kan de patient in zijn
functioneren belemmeren.
Tegen sporten bestaat in principe geen bezwaar.
Zweefvliegen is niet meer mogelijk. Zwemmen is toege-
staan, mits de patient niet zonder toezicht in een zwem-
bad of in openwater zwemt. Tijdens een aanval kan hij zo
gedesorienteerd raken dat hij niet meer in staat is de wal
te bereiken. Daarom is ook duiken af te raden. Voor
deelname aan het verkeer zijn geen eenduidige regels te
geven met uitzondering van de richtlijnen van het cbr.
Deze geven aan dat bij duizeligheid de patient tenminste
drie maanden klachtenvrij moet zijn alvorens een auto te
mogen besturen. Indien de aanvallen peracuut ontstaan
is actieve deelname aan het verkeer levensgevaarlijk.
De ziekte van Meniere is niet te verenigen met een
functie in het beroepsvervoer of op eenzame posten
(kraanmachinist). Werken op hoogte is eveneens proble-
matisch - tenzij valbescherming mogelijk is.
Leven met de ziekte van Meniere kent zijn beperkin-
gen. Voor vele patienten geldt gelukkig dat zij hiermee
leren omgaan en dat zij toch het leven kunnen leiden dat
zij wensen.
Literatuur
Alford, B.R. (1972).Committee on hearing and equilibrium.Meniere’s disease: criteria for diagnosis and evaluation oftherapy for reporting. Trans Amer. Acad. Ophth. Otolaryn-gol., 76, 1462-1464.
Baloh, R.W., Jacobson, B.A. en Winder, T. (1990). Drop attackswith Meniere"s syndrome. Ann. Neurol., 28, 384-387.
Brookes, G.B. (1996) Bespreking. The pharmacological treatmentof Meniere’s disease. Clin.Otolaryngol., 21, 3-II.
Dunnebier, E.A. (1998). Two-phase endolymphatic hydrops. Adynamic model lor Meniere’s disease. Proefschrift, Groningen.
Jongkees, L.B.W.(1961). De schrijfwijze van Meniere. Ned. T.Geneesk., 105,789-790.
78 Neuropraxis (maart 1999) 3:75–79
13
Kortschot, H.W. (1996). Classifications. 3rd European Congress ofthe European Federation of Oto-Rhini-Laryngological Socie-ties. eufos. Bologna, Monduzzi Editore. 103-106.
Meniere, P. (1861). Memoire sur des lesions de l’oreille internedonnant lieu a des symptomes de congestion cerebrale apo-plectiforme. Gaz. Mid. de Paris, 16, 597-601.
Odkvist, L.M. Bergenius, J. (1988). Drop attacks in Meniere"sdisease. Acta Otolaryngol., 455, 82-85.
Gosterveld, W.J. (1990). Therapie van duizeligheid. In: Duizelig-heid en evenwichtsstoornissen, Fischer, A. J. M. en Goster-veld, W.J. Data Medica, 323-328.
Thomsen, J., Keu, A., Bretlau, P., Glsson, J. en Tos, M. (1996).Endolymphatic sac surgery: why we do not do it. The nonspe-cific effect of sac surgery. Clin. Otolaryngol., 21, 208-211.
Wit, G. de, Vente, P.E.M., Bos, J.E., enles, W. (1999). Het snellelabyrint ten dienste van het trage oog. Ned. Tijdschr. KNO-Heelk., 5, 7-10.
Neuropraxis (maart 1999) 3:75–79 79
13